Column Geertje Visser: voor M.
Amstelveen - Eind 2014 schreef ik voor het eerst een stukje over mijn vriendin M., toen nog in het Amstelveens Nieuwsblad. Het ging over hoe we jarenlang elke week bij elkaar kwamen. We dronken thee, wandelden wat, speelden Rummikub en praatten over koetjes, kalfjes en de vraag of je je met het snoertje van een bedlampje nu wel of niet kon verhangen (mijn advies was altijd van niet). Want mijn vriendin M. was depressief. Knetterdepressief. En niets hielp.
Ik wist eigenlijk niet zoveel van dat hele depressief zijn, toen het begon in 2011. Ik voel mezelf ook wel eens rot, maar geen pesthumeur is zo pregnant dat het niet met chocola, winkelen of een combinatie van die twee is op te lossen. Maar tegen een depressie, zo kan ik u vertellen, kan geen woud aan cacaobonen of Stadshart aan nieuwe kleren op. Het is een moeras dat langzaam alles opslokt wat leuk en mooi is.
En zo kwamen we wekelijks bij elkaar. Thuis of in de kale kamer in de kliniek, om te praten over hoe het ging (slecht), of de medicatie al aansloeg (nee) en hoe de vooruitzichten waren (geen idee). Na verloop van tijd voegden we daar wekelijks elementaire levensvragen aan toe als waar toch die gekke afstandsbediening voor was (het lichtknopje) en of ik melk in mijn koffie dronk (nooit gedaan), want de elektroshocks die M. kreeg hadden niet als gevolg dat de depressie, maar wel haar geheugen verdween en onze gesprekken een soort depressieve uitvoering van Max Geheugentrainer werden. We spraken altijd bemoedigend af dat we, als het ooit beter zou gaan, samen de kroeg in zouden gaan, want daar was M. nog nooit geweest.
Toch had mijn stukje de hoopvolle titel “Een gelukkig 2015!”. Want na járen knapte M. op. En zo belandden we, begin 2015, op een doordeweekse avond in een verlaten café Thijs. Als ik mijn ogen dichtdoe, proef ik de mierzoete cocktail van Giovanni, ‘doe maar iets met alcohol voor mensen die eigenlijk geen alcohol drinken’, nog.
Maar de opleving bleek van korte duur.
April dit jaar schreef ik voor de tweede keer een stukje over M., dit keer in de AmstelveenZ. Was de eerste depressie de bodem van de put geweest, deze keer had hij een luikje in de bodem van de put gevonden om haar naar een nog veel peillozere diepte af te laten dalen. Weer kwamen we elke zondag bij elkaar, jarenlang. Wandelen lukte niet meer echt, dus we Rummikubten (zij won altijd), praatten over het leven en het niet-meer-leven dat altijd dichtbij was, of zwegen als praten niet meer ging. Dit keer namen we ons voor om, als het ooit beter zou gaan, samen te gaan hardlopen. Ik eindigde mijn column dat ik, ondanks mijn grondige hekel aan hollen, hoopte dat die dag ooit aan zou breken.
Maar dat doet hij niet.
Bij ons afscheid kreeg ik de Rummikub. We grapten dat we nu in ieder geval nooit meer hoefden te gaan hardlopen. Toen ik voor de laatste keer mijn glas afspoelde in de keuken, viel mijn oog op de koelkast. Daarop hing een vergeeld krantenknipsel, ‘Een gelukkig 2015!’.
Dag lieve M. Ik zal je nooit vergeten.
Dit artikel verscheen eerder in de oktober editie van AmstelveenZ Magazine, nummer 82.